In memoriam mijn broer Theo Hoogstins.
Een zeer getalenteerd bassist, afgestudeerd op het conservatorium in Groningen. Hij vertrok naar Amsterdam en was actief en geliefd als jazzmuzikant/componist.
Muziek was zijn leven. In 2000 werd HIV bij hem geconstateerd. In die tijd was de medicatie helaas nog beperkt. Hij overleed op 4 maart 2003. Hierbij deel ik een filmopname uit zijn jonge jaren. Een ode aan de muziek die overleefd. In mijn theatervoorstellingen heb ik elke keer iets van zijn muziek verwerkt, zodat het gehoord wordt. Zodat datgene wat gecreëerd is door Theo niet verdwijnt. R.I.P. Theo (1955-2003) Deze filmopname van de compositie ‘Genova’ is gedigitaliseerd en geeft nog een mooi beeld hoe gepassioneerd hij speelde. De opname is gemaakt in studio Cristofori tijdens het Prinsengrachtconcert rond 1985(?) Theo Hoogstins, contrabas Nick van den Bos, piano Kees Oosterwijk, tenorsax, Jeroen Zijlstra, trompet Aldo Pereboom, slagwerk
Theo Hoogstins Geboren 25 mei 1955 in Kollum, Nederland. Theo Hoogstins genoot een klassieke opleiding contrabas aan het Stedelijk Conservatorium in Groningen bij Peter Korpershoek en in Sienna bij Franco Petracchi en is zich na zijn opleiding gaan toeleggen op het spelen en componeren van jazz en geïmproviseerde muziek. Hij ontving in 1987 op het NOS-Jazzfestival in de Meervaart te Amsterdam de compositieprijs en kreeg in 1990 op het Middelsee Jazztreffen in Leeuwarden de solistenprijs toegekend.
In zijn composities is zijn klassieke achtergrond duidelijk hoorbaar, daar hij elementen en compositietechnieken uit de modern-klassieke muziekhistorie gebruikt, zoals dodecafonie, polyritmiek, bitonaliteit en de Toonklok van Peter Schat , waarover hij een artikel publiceerde in Jazzfreak (mei/juni 1994). Zijn compositorische activiteiten worden ondersteund door het Fonds voor de Scheppende Toonkunst. Door op zijn eigen wijze het westerse muzikale erfgoed te integreren in de jazz, heeft hij een eigentijdse stijl doen ontstaan, waarbinnen veel ruimte is voor musici om zich solistisch te profileren.
Op het door de groep Times opgerichte platenlabel “Disckus Records” nam hij met dit kwartet zijn eerste elpee op in 1987. In 1993 presenteerde hij in het Concertgebouw in Amsterdam de CD Ear Opener van zijn Octet met o.a. Eric Vloeimans, Ben Herman, Peggy Larson en Larry Fishkind, en in 1995 produceerde hij de CD “De Boventoon o.l.v. Herman de Wit en Theo Hoogstins”, waarop ook vier van zijn composities te horen zijn. Hij maakte van 1995 tot 1998 deel uit van Triosonic met Ferdi Schukking en Menno de Bruin/Ruud van Helvert, waarmee hij twee CD’s opnam.
Met zijn orkesten Hoogstens 5, Het Theo Hoogstins Octet en De Boventoon was hij reeds te horen op alle grote jazzpodia. Verder is hij als componist/bassist actief in diverse orkesten en te horen op diverse CD’s. In 1997 en 1999 dirigeerde hij het Rotterdam Jazz Project, waarvoor hij in opdracht van het Fonds voor de Scheppende Toonkunst de Vicory Boogie Woogie schreef. In het jaar 2000 heeft dit orkest hem opnieuw uitgenodigd voor een project, en ook ontving hij weer een compositie opdracht voor het orkest. Sinds de zomer van 1998 is hij actief met Triodus, een pianotrio met Egmond de Bruijne en Pepijn van den Boogaard, waarmee hij zowel eigen werk speelt als standards uit het wereld repertoire. Als gastdocent Compositie aan het Utrechts conservatorium en als workshopdocent (o.a. in Gouda, Den Helder, Amsterdam, Rotterdam en Enkhuizen) biedt hij de nieuwe generatie jazzmusici de mogelijkheid haar visie op muziek te verbreden en daarmee de grenzen van de traditie te verleggen. In 1997/1998 zette hij de gedichten bundel “The Brooklyn Branding Parlors” van James Purdy op muziek. Deze zullen eind 1999 op CD worden uitgebracht met zowel gecomponeerde muziek als geïmproviseerde muziek (meer nieuws volgt). Zijn website hebben wij in ere gehouden https://www.hoogstins.com nb de muziek is helaas nog niet in werking
Jazz en twaalftoonsmuziek
Het werk van Theo Hoogstins
Aan het begin van de vorige eeuw zochten componisten uitwegen uit de als knellend ervaren muziek met een vast tooncentrum. Richard Wagner schreef al muziek waarin de terugkeer naar de oorsprong eindeloos wordt uitgesteld, ook de muziek van Scriabin verlaat de tonale paden, Bartók ontwierp een eigen toonsysteem rond een aantal assen in de kwintencirkel, maar uiteindelijk was het Arnold Schönberg die als eerste muziek creëerde waarin een vast tooncentrum helemaal verdwenen is. Daarmee introduceerde hij de twaalftoonsmuziek, ook wel dodecafonie, waarin geen enkele toon meer of minder belang heeft dan de andere. (Vandaar misschien dat voorvechters voor sociale gelijkheid in de jaren zestig er zo van gecharmeerd waren: de onderdrukking van de dominante dominant was afgeschaft.)
Maar hoe houd je daarmee de aandacht vast van een luisteraar die gewend is aan muziek met een harmonische spanningsboog, een begin, midden en eind? Velen, onder wie Leonard Bernstein, hielden dat voor onmogelijk. Schönberg zelf ontwikkelde een systeem waarin toonreeksen, die alle twaalf tonen precies één keer omvatten, horizontaal en verticaal gespiegeld worden, zodat er toch een vorm van herkenbare variatie ontstaat. Gecombineerd met een sterke ritmische en dynamische expressie levert dat een meeslepende en in wezen heel romantische muziek op; bij zijn navolgers waan je je soms in een staalfabriek of in het binnenste van een server.
Als leidend principe heeft de dodecafonie geen stand gehouden, al gebruiken veel hedendaagse componisten de technieken nog binnen een bredere context. In Nederland bedacht Peter Schat een systeem waarin de volgorde van een twaalftoonreeks niet willekeurig is, maar wordt bepaald door een systeem dat hij de Toonklok noemde. Daarbinnen ordende hij alle mogelijke combinaties van vier drieklanken die samen alle twaalf tonen van de chromatische ladder omvatten. De ordeningen die hij vond noemde hij uren. (Daarnaast zijn er combinaties van vierklanken en drie-, vier- en vijfklanken). Een mooi voorbeeld is het elfde uur, waarin we twee grote en twee kleine drieklanken vinden, bijv C-E-G, D-F#-A, Ab-Cb-Eb en Bb-Db-F.
Jazz- en rockmusici hebben altijd inspiratie gezocht bij de klassieke componisten van hun eigen tijd (en vice versa, denk aan Gershwin, Weill en Debussy). Bij Bill Evans hoor je veel debussiaanse klanken, John Coltrane studeerde op de Thesaurus of Scales and Melodic Patterns van Slonimski en Frank Zappa dweepte met Edgar Varèse. De improvisaties blijven daarbij altijd diatonisch, bij mijn weten is er nog nooit een improviserende muzikant geweest die twaalftoonsreeksen speelt, en al zou iemand dat kunnen, dan is het toch de vraag in hoeverre zoiets een luisteraar zou kunne boeien.
De componist en uitvoerend musicus die we hier vanmiddag in het licht zetten heeft zich ingespannen om het systeem van de Toonklok te integreren in zijn composities. Hij heeft daar zelf ook over geschreven: De Toonklok, Theo Hoogstins.
Voor de improviserende musicus is dit materiaal niet heel vertrouwd. Het harmonische concept is toch wezenlijk verschillend van de vertrouwde jazz-schema’s. Het zijn twee werelden die niet op een vanzelfsprekende manier samenkomen. Daarvoor bestaan in principe vier oplossingen.
- De improvisator laat alle structuur en houvast varen en speelt volledig vrije solo’s. Dat kan heel mooi zijn maar het verhoudt zich niet zo direct tot het thema.
- Na het thema gaan de musici een improvisatie-schema in, dat wel op het thema gebaseerd is maar teruggebracht tot een simpele diatonische loop. (Dit zie je met name veel bij de Franse geïmproviseerde muziek: op een ingewikkeld eigentijds thema volgen uitgerekte solo’s op één of twee akkoorden)
- De solist improviseert tonaal/modaal op de achtereenvolgende drieklanken van het thema. Daarmee behoud je het verrassende affect van de akkoordopvolging uit de Toonklok, het steeds wisselen van perspectief, maar binnen elke eenheid ben je in een traditioneel vertrouwde harmonische wereld. Veel stukken van Theo Hoogstins hebben na het thema een akkoordenschema dat voor een groot deel de harmonische rijkdom van het thema vasthoudt, alleen zo aangepast dat het voor een solist mogelijk blijft om er herkenbare melodische lijnen op te bedenken.
- Vanuit de melodie van het thema kan de componist akkoorden toevoegen die volgens het strikte Toonklok-principe niet op hun plaats zouden zijn, maar wel als schakel en ankerpunt functioneren voor vloeiende solo’s. Met alle respect voor het fundament van de Toonklok wordt die dan geïntegreerd in een breder concept, wat de speel- en luisterbaarheid van de muziek vaak ten goede komt. Het is eigenlijk vergelijkbaar met hoe hedendaagse componisten omgaan met de dodecafonische erfenis van hun voorgangers. Iemand die componeert op basis van dit principe is saxofonist Kees Oosterwijk, die indertijd veel met Theo Hoogstins heeft samengewerkt en nog altijd een pleitbezorger is van zijn muziek.
Tekst met dank aan Kees Oosterwijk, mei 2025